Wanneer gebruik je die en wanneer waarop als betrekkelijk voornaamwoord?
In de zin ‘De stoel die daar staat, is mooi’ is die een gewoon betrekkelijk voornaamwoord dat verwijst naar de stoel (het antecedent). Waarop in de zin ‘De stoel waarop ik zit, is mooi’ is een betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord. Dat is een combinatie van waar en een voorzetselbijwoord.
Beide zinnen zijn op te vatten als samenvoegingen van twee zinnen, die zoiets moeten zijn als:
- De stoel staat daar. De stoel is mooi.
- De stoel is mooi. Ik zit op de stoel.
Dan zie je duidelijker het verschil in de verwijzing. In de eerste zin staat de stoel los in de zin, maar in de tweede zin staat er het vaste voorzetsel op bij. Dat op moet terugkomen in het betrekkelijk voornaamwoord, vandaar dat je dan waarop krijgt.
Om het helemaal ingewikkeld te maken, kun je dit waarop ook nog splitsen in de zin: ‘De stoel waar ik op zit, is mooi.’
Op zoek naar werkvormen?
In de online cursus Grammatica voor NT2-docenten staat de informatie van deze website gegroepeerd op onderwerp. Bovendien staan bij elk onderwerp een of meer werkvormen uitgelegd – vaak met concrete oefeningen die je zó kunt overnemen.