Wanneer gebruik je bezittelijke voornaamwoorden zelfstandig?
Het bezittelijk voornaamwoord staat meestal voor een zelfstandig naamwoord, maar het kan ook zelfstandig voorkomen. Je combineert het dan met een lidwoord en de vorm van het bezittelijk voornaamwoord verandert. In het schema hieronder zie je alle vormen.
Persoonlijk voornaamwoord | Zelfstandig bezittelijk voornaamwoord |
ik | mijne |
jij | jouwe |
u | uwe |
hij | zijne |
zij | hare |
wij | onze |
jullie | — |
zij | hunne |
Zoals je ziet, heeft jullie geen zelfstandige vorm.
Het gebruik
Meestal gebruiken we de zelfstandige vorm om herhaling van het zelfstandig naamwoord te voorkomen. Welk lidwoord je gebruikt, hangt af van het zelfstandig naamwoord dat je weglaat.
- Is dit mijn telefoon of jouw telefoon?
- Is dit mijn telefoon of de jouwe?
- Onze auto is ouder dan hun auto.
- Onze auto is ouder dan de hunne.
- Is dit zijn boek of haar boek?
- Is dit zijn boek of het hare?
In al deze zinnen kun je ook de constructie die / dat van + voornaamwoord gebruiken. Je gebruikt dan de voorwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord, en dus niet het bezittelijk voornaamwoord. Bij jullie is deze constructie verplicht, omdat er geen zelfstandige vorm van bestaat.
- Is dit mijn telefoon of die van jou?
- Onze auto is ouder dan die van hun.
- Is dit zijn boek of dat van haar?
Een tweede gebruik van de zelfstandige vormen is als je naar een groep mensen verwijst. Je schrijft de vormen dan nog met een -n aan het eind. Dit is behoorlijk formeel en komt dan ook niet zo veel voor.
- Marc ging met de zijnen naar het stadhuis.
- Wij bespreken dit met de onzen.
Tot slot zijn er nog enkele vaste uitdrukkingen met de zelfstandige vormen, zoals ergens het zijne van denken / zeggen en ergens het zijne van willen weten / hebben. Het voornaamwoord past zich in deze uitdrukkingen aan aan de bedoelde persoon.
Oefenen in de les
Dit is een onderwerp voor hogere niveaus. De constructie die / dat van + voornaamwoord is meestal eenvoudiger om te leren.
Als je hiermee aan de slag gaat, is het handig om eerst aan de passieve beheersing te werken. Dat wil zeggen dat ze in een tekst of zin begrijpen wat de betekenis is en naar welk zelfstandig naamwoord wordt verwezen. Daarna kun je je cursisten zelf zinnen laten produceren. Geef je cursisten een zelfstandig naamwoord (herhaal bijvoorbeeld vocabulaire uit het hoofdstuk waar je mee bezig bent) en een persoon. Je kunt hiervoor een dobbelsteen gebruiken of bijvoorbeeld een opgave maken met de randomizer van Flippity. Daar kunnen ze eenvoudige zinnen mee maken. Laat ze daarna over een voorwerp of situatie vertellen of schrijven waarin ze het zelfstandige bijvoeglijk naamwoord moeten gebruiken.