Wat is het verschil tussen jouw, jou, jij en je?
Voor NT2-cursisten is het vaak al lastig om de verschillende functies van jij, jou en jouw te leren, maar dan hebben we daarnaast ook nog je – de gereduceerde vorm. Wanneer gebruik je welke vorm?
Jij, jouw en jou
De keuze tussen jij, jou en jouw hangt af van de grammaticale functie van het woord in de zin. Je gebruikt de vormen als volgt:
- Jij – onderwerp van de zin: Jij komt uit Deventer. Waar kom jij vandaan?
- Jou – lijdend en meewerkend voorwerp en na een voorzetsel: Ik heb jou gisteren op de markt gezien. Ik geef jou een boek. Is dat boek van jou?
- Jouw – bezittelijk voornaamwoord: Is dat jouw telefoon? Jouw computer moet herstarten.
Ook de andere voornaamwoorden hebben volle en gereduceerde vormen.
Jou of je?
Naast deze vormen hebben we ook nog je; dat heet de gereduceerde vorm. Deze vormen bestaan van alle persoonlijke voornaamwoorden, en zijn veel minder nadrukkelijk dan de volle vormen. In spreektaal gebruiken we bijna altijd die gereduceerde vormen. Alleen als je echt veel nadruk geeft aan een voornaamwoord gebruik je de volle vorm. In schrijftaal komen de volle vormen meer voor, maar heel vaak kun je ook prima je gebruiken.
Altijd de volle vorm
In de volgende gevallen gebruik je altijd de volle vorm:
- in tegenstellingen: Ik kijk niet naar jou, maar naar dat mooie schilderij.
- in een nevenschikking: Komen Marcia en jij ook naar het feest?
- in vergelijkingen met dan of als: Peter is even oud als jij.
- in aansprekingen: Hé, jij daar! Kom eens hier!
- als reactie op een voorgaande zin: Wie is er aan de beurt? Jij!
- meestal op de eerste plaats van de zin: Op jou kunnen we tenminste rekenen!
- na voorzetseluitdrukkingen en sommige voorzetsels: Wat moeten we volgens jou doen?
Altijd de gereduceerde vorm
In de volgende gevallen gebruik je altijd de gereduceerde vorm:
- als je naar niet-personen verwijst (met ze): Ze liggen op tafel. (over boeken)
- als je een persoon identificeert: Is dat de dader? Ja, dat is ‘m.
- in zinnen als Wat zeg je me daarvan? Dat is me wat!
- in algemene verwijzing (je in de betekenis ‘men’): Bij die winkel kun je leuke cadeautjes kopen.
Daarnaast wordt de gereduceerde vorm dus meestal gebruikt als het voornaamwoord weinig nadruk krijgt. Dat kun je ook ook in schrijftaal prima doen; vooral jou en jouw zijn vaak erg nadrukkelijk. Vergelijk onderstaande zinnen met elkaar.
- Het is belangrijk om de doelgroep van jouw rapport vast te stellen.
- Het is belangrijk om de doelgroep van je rapport vast te stellen.
- Vanaf 10.00 uur kan jij jouw kaartje reserveren!
- Vanaf 10.00 uur kan je je kaartje reserveren!
- Selecteer jouw regio zodat wij jou relevante tips kunnen geven.
- Selecteer je regio zodat we je relevante tips kunnen geven.
Oefenen in de les
Het gebruik van de gereduceerde vormen is voor veel cursisten lastig te leren. Een van de redenen daarvoor is dat in lesboeken vaak jij staat, waar we je zeggen. Dat is niet handig, maar we moeten het er als docenten mee doen. Voor een natuurlijke uitspraak is het van belang om je cursisten hier vanaf het begin op te wijzen en de juiste uitspraak met ze te oefenen. Bij beginners zeg ik meestal dat we de volle vormen alleen maar gebruiken als ze veel nadruk hebben. Later kun je daar meer uitleg aan toevoegen. Let ook op bij schrijfopdrachten: kiezen ze daar voor de meest logische vorm?
Je moet hier echt apart mee oefenen met spreken en schrijven. Bij spreken kun je goed zinnen laten nazeggen (zoals met taalriedels). Oefen zinnen met volle en met gereduceerde vormen apart.
Bij het schrijven kun je in het begin de volle vorm aanleren, omdat die in schrijftaal het meest voorkomt. Natuurlijk kun je daarbij ook al de nadrukregels toepassen: als het voornaamwoord écht geen nadruk heeft, gebruik je de gereduceerde vorm. Pas op hogere niveaus kun je daar eventueel uitgebreider aandacht aan besteden.