Op welke plek staat ‘maar’ in de zin?
De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) onderscheidt twee soorten partikels: focuspartikels als ook, zelfs, alleen, al, nog en pas en schakeringspartikels als toch, dan, maar, nou, eens en even. De plaatsing in de zin is voor deze groepen niet helemaal hetzelfde.
Focuspartikels
Waar een focuspartikel in de zin staat, hangt af van waar het partikel iets over zegt. Als het over het werkwoordelijk gezegde gaat, staat het zo ver mogelijk naar achter in de zin. Dat wil zeggen: voor de laatste werkwoorden of voor de zinsdelen die heel nauw met het werkwoord verbonden zijn (bijvoorbeeld met een vast voorzetsel).
- Wacht maar even, dat komt nog.
- Ze zegt dat ze er om zeven uur al was.
- Ze zijn om drie uur pas naar huis gegaan.
In andere gevallen staat het focuspartikel bij voorkeur vlak bij het zinsdeel waar het iets over zegt. Als het zinsdeel bepaald is, staat het partikel vaak ná dit zinsdeel. Bij onbepaalde zinsdelen komt het er makkelijker voor. Heel vast zijn deze regels niet.
- Heb je dat boek al gelezen?
- Ik heb deze zomer al drie boeken gelezen.
- Zullen we die éne aflevering nog kijken?
- Zullen we nog die éne aflevering kijken?
Oordeelspartikels
De plaats van de oordeelspartikels komt grotendeels overeen met die van de focuspartikels. Ook hier speelt een rol of het zinsdeel (vaak een lijdend voorwerp) bepaald is of niet.
- Doe de deur maar dicht.
- Geef mij maar rode wijn.
Ook de vorm van het meewerkend voorwerp speelt trouwens mee. Als het meewerkend voorwerp een voorzetsel bevat, kan dit ook helemaal aan het eind van de zin staan.
- Geef haar maar rode wijn.
- Geef Emma maar rode wijn.
- Geef aan Emma / haar maar rode wijn.
- Geef maar rode wijn aan Emma / haar.
Meer uitleg over de volgorde van het lijdend en meewerkend voorwerp vind je hier.
Oefenen in de les
In je uitleg kun je je beperken tot het verschil tussen bepaald en onbepaald. Verder is het vooral een kwestie van veel voorbeelden laten zien. Zoals met alle kwesties die met woordvolgorde te maken hebben, kun je dit goed oefenen met zinsdelen op losse kaartjes (of digitaal met Flippity – manipulatives). Ook kun je natuurlijk je cursisten zelf zinnen laten maken, waarbij je let op de woordvolgorde. Denk er daarbij aan dat dit niet alleen maar speelt bij de gebiedende wijs, maar ook in mededelende en vragende zinnen.
Ook leuk om te laten zien is dit rijtje van Wim Daniëls:
Alleen hij zei dat hij van haar hield.
Hij alleen zei dat hij van haar hield.
Hij zei alleen dat hij van haar hield.
Hij zei dat alleen hij van haar hield.
Hij zei dat hij alleen van haar hield.
Hij zei dat hij van alleen haar hield.
Hij zei dat hij van haar alleen hield.
Hij zei dat hij van haar hield, alleen …