‘Het’, ‘dit’ of ‘dat’?

Wanneer gebruik je een persoonlijk of aanwijzend voornaamwoord?

Als je het als persoonlijk voornaamwoord gebruikt, kun je het vaak vervangen door een aanwijzend voornaamwoord (dit of dat). Wat zijn daar de regels voor?

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord het kan naar verschillende dingen verwijzen.

  • Het kan verwijzen naar een het-woord.
    • Weet jij waar mijn boek is? Ik heb het net nog gezien. Het ligt op tafel.
    • Ken jij dat nieuwe televisieprogramma? Nee, ik heb het nog niet gezien. Het moet heel goed zijn.
  • Het kan verwijzen naar een hele (bij)zin:
    • Weet jij waar mijn boek is? Nee, ik weet het niet.
  • Het kan verwijzen naar een naamwoordelijk deel van het gezegde
    • Het is een mooie film.
    • Het zijn mooie bloemen.

Het kan alleen op de eerste positie in de zin staan als het het onderwerp van de zin is. Zinnen als Het heb ik net nog gezien of Het weet ik niet zijn niet correct.

Om te verwijzen naar de-woorden gebruik je hij/hem of zij/haar, afhankelijk van het woordgeslacht of biologisch geslacht.

  • Komt Ilana vandaag naar kantoor? Nee, ze werkt vandaag thuis. Je kunt haar wel bellen.
  • Ik zoek mijn telefoon. Hij moet worden opgeladen. Ik heb hem net nog gezien.

Aanwijzend voornaamwoord

In alle zinnen die hierboven staan, kan je ook het aanwijzend voorwerp gebruiken. Je geeft het verwijswoord dan meer nadruk. In plaats van het kun je dit of dat gebruiken en in plaats van hij/hem/zij/haar die of deze. Dit en deze geven erg veel nadruk, dus meestal gebruik je dat of die.

  • Weet jij waar mijn boek is? Ik heb dat net nog gezien. Dat ligt op tafel.
  • Ken jij dat nieuwe televisieprogramma? Nee, ik heb dat nog niet gezien. Dat moet heel goed zijn.
  • Weet jij waar mijn boek is? Nee, ik weet dat niet.
  • Dat is een mooie film.
  • Dat zijn mooie bloemen.
  • Komt Ilana vandaag naar kantoord? Nee, die werkt vandaag thuis. Je kunt die wel bellen.
  • Ik zoek mijn telefoon. Die moet worden opgeladen. Ik heb die net nog gezien.

Het aanwijzend voornaamwoord kan wél op de eerste positie van de zin staan als het geen onderwerp is. Het lijkt daarmee een beetje op de volle vormen van de persoonlijke voornaamwoorden. Die vooropplaatsing klinkt vaak natuurlijker dan wanneer je het verderop in de zin zet:

  • Dat heb ik net nog gezien.
  • Dat heb ik nog niet gezien.
  • Dat weet ik niet.
  • Die kun je wel bellen.
  • Die heb ik net nog gezien.

Zeker bij de-woorden gebruik je eerder de gereduceerde vorm van het voornaamwoord als het verwijswoord verderop in de zin staat.

  • Nee, ik heb ’t nog niet gezien.
  • Je kunt d’r wel bellen.
  • Ik heb ‘m net nog gezien.

Meer taal?

De nieuwsbrief voor NT2-docenten verschijnt elke week: zo krijg je elke week een nieuwe lestip! In de maandelijkse nieuwsbrief van AV Taaltraining lees je alles over mijn andere activiteiten.

Naam(Vereist)
Welke nieuwsbrieven wil je krijgen?(Vereist)
Algemene Voorwaarden en Privacybeleid(Vereist)
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.