Hoe maak en gebruik je het imperfectum?
Het Nederlands kent twee verschillende verleden tijden: het imperfectum (de onvoltooid verleden tijd) en het perfectum (de voltooid tegenwoordige tijd). Hier lees je meer over de keuze tussen die twee tijden.
Vorm van het imperfectum
Om een zin in het imperfectum te zetten, heb je geen extra werkwoord nodig. Je verandert alleen de vervoeging van de persoonsvorm. Bij samengestelde zinnen verander je meestal alle persoonsvormen, maar daar kunnen uitzonderingen op zijn.
- De jongens maken het eten klaar.
- De jongens maakten het eten klaar.
- De jongens maken het eten klaar terwijl hun ouders wandelen.
- De jongens maakten het eten klaar terwijl hun ouders wandelden.
- De vrouw zegt dat de jongens het eten klaarmaken.
- De vrouw zegt dat de jongens het eten klaarmaakten.
In het imperfectum hebben Nederlandse werkwoorden maar twee vormen: enkelvoud en meervoud. Dat geldt voor álle werkwoorden, zwak, sterk en onregelmatig. De meeste werkwoorden zijn zwak. Die vorm je door de uitgang -de(n) of -te(n) achter de ik-vorm van het werkwoord te zetten. Voor de keuze tussen d en t kun je gebruikmaken van ’t kofschip (of soft ketchup). Voor de onregelmatige en sterke werkwoorden zijn geen vaste regels te geven; die moet je per stuk leren.
Gebruik van het imperfectum
De Nederlandse benaming voor het imperfectum is, zoals gezegd ‘onvoltooid verleden tijd’. Dat ‘onvoltooid’ geeft al aan dat de handeling als niet-voltooid, of langer durend wordt gezien. Je gebruikt het imperfectum dan ook bij beschrijvingen, bijvoorbeeld als je vertelt waar een boek of film over ging, of over iets wat je vroeger deed. In langere teksten is er een neiging om het imperfectum te gebruiken voor bijkomstigheden, en het perfectum voor belangrijke elementen.
Op zoek naar werkvormen?
In de online cursus Grammatica voor NT2-docenten staat de informatie van deze website gegroepeerd op onderwerp. Bovendien staan bij elk onderwerp een of meer werkvormen uitgelegd – vaak met concrete oefeningen die je zó kunt overnemen.