Oefenen met het perfectum
Het Nederlands kent twee verschillende verleden tijden: het imperfectum (de onvoltooid verleden tijd) en het perfectum (de voltooid tegenwoordige tijd).
Het perfectum maken
Het perfectum maken we met twee werkwoorden: het hulpwerkwoord (hebben of zijn) en het voltooid deelwoord (of participium). Het voltooid deelwoord staat aan het eind van de zin.
Het voltooid deelwoord
De meeste werkwoorden hebben een regelmatig gevormd voltooid deelwoord. Die vorm je volgens de regel: ge + ik-vorm + d/t. Let op dat dat ge bij scheidbare werkwoorden in het midden van het werkwoord staat. Ook zijn er wat uitzonderingen: werkwoorden die beginnen met be-, ge-, her-, ont- of ver- krijgen geen ge: betaald, gebruikt, verteld, enz.
Onregelmatige werkwoorden
Er is ook een grote groep onregelmatige werkwoorden, die cursisten uit hun hoofd moeten leren. Veel methodes hebben hier een lijst van. De meest voorkomende zijn: zijn, worden, hebben, gaan, komen, doen, staan, krijgen, geven, laten, vinden, nemen en houden.
Oefenen in de les
Cursisten moeten de volgende zaken weten over het perfectum:
- dat je het altijd met twee werkwoorden maakt
- hoe je het voltooid deelwoord maakt
- waar je het voltooid deelwoord in de zin zet
- of je hebben of zijn moet gebruiken
- hoe je het voltooid deelwoord moet schrijven
Dat is behoorlijk wat. Het is dan ook handig om het in stapjes op te bouwen. Ik doe dat meestal als volgt. In de eerste les waarin het over het perfectum heb, leg uit dat je twee werkwoorden moet gebruiken en hoe je het voltooid deelwoord maakt. Dat laat ik vervolgens mondeling oefenen met een rijtje regelmatige werkwoorden. Daarna leg ik de spelling uit, en oefen ik met hetzelfde rijtje werkwoorden, maar nu moeten ze het voltooid deelwoord opschrijven. Vervolgens leg ik nog uit wanneer je hebben of zijn gebruikt, en oefenen we daarmee. Als huiswerk laat ik ze oefeningen uit de methode maken.
De volgende les herhaal ik hier veel van, maar net even anders. Ik heb voor mijn online lessen een oefening uit Nederlands in gang, waarin het perfectum wordt gecombineerd met dagdelen, omgezet in een oefening met Flippity. Daarna laat ik de cursisten in tweetallen praten over een dag uit het recente verleden. Ze moeten daarbij over elk dagdeel iets vertellen. Tot slot schrijven ze dat op, op Padlet. In een klein groepje bespreek ik vaak alle teksten, maar in een grote groep kun je er ook een paar uitkiezen, of ze elkaar feedback laten geven. Let daarbij uiteraard vooral op het gebruik van het perfectum.