Waarom gebruik je waar in een vraag als Waar wacht de man op?
Cursisten maken in het begin vaak vragen als Wat wacht de man op? – zeker als ze Engels kunnen. Dat is niet zo vreemd. Het Engelse what correspondeert meestal immers met het Nederlandse wat. Waarom gebruik je dan in deze vraag waar?
Voornaamwoordelijk bijwoord
Het vraagwoord waar gebruik je over het algemeen om naar een locatie te vragen: Waar woon je? Waar is de supermarkt? Maar de vraag Waar wacht de op? gaat niet over een locatie. Waar vormt hier, samen met op een voornaamwoordelijk bijwoord. Die komen we ook tegen in sommige betrekkelijke bijzinnen. Je gebruikt zo’n voornaamwoordelijk bijwoord als je in de zin te maken hebt met een vaste combinatie van een werkwoord en een voorzetsel. Andere voorbeelden van vragen met waar waar cursisten mogelijk wat verwachten zijn:
- Waar denk je aan?
- Waar werken jullie aan?
- Waar ben je vandaag mee begonnen?
- Waar luister je naar?
Geen waar bij mensen
Als bij het voorzetsel een woord hoort dat naar een of meer mensen verwijst, komt er geen waar, maar gebruik je het voorzetsel + wie aan het begin van de vraag:
- Met wie is hij getrouwd?
- Op wie ben je boos?
- Met wie is zij al jarenlang bevriend?
Grappig is dat deze regel wel door de meeste moedertaalsprekers wordt gevolgd, terwijl dat bij de betrekkelijke bijzinnen lang niet altijd het geval is – denk aan zinnen als De vrouw waarmee ik praat, heet Anna. In spreektaal komen zulke zinnen veel voor, terwijl veel (maar niet alle) adviesboeken en -sites voorschrijven dat het De vrouw met wie ik praat, heet Anna moet zijn.
Oefenen in de les
In je uitleg wil je een term als ‘voornaamwoordelijk bijwoord’ waarschijnlijk niet gebruiken, en dat is ook niet nodig. Je kunt prima het verschijnsel uitleggen: als in de zin een vaste combinatie van werkwoord en voorzetsel staat, wordt het vraagwoord waar. Leg je cursisten enkele van die combinaties voor – of laat ze die zelf bedenken – en laat daar vragen mee maken.
Het kan ook helpen om de link tussen deze vragen en betrekkelijke bijzinnen te leggen. In welke volgorde je dat doet, hangt natuurlijk af van de volgorde waarin je de onderwerpen behandelt. Meestal zullen vragen over de constructie van deze taaltip eerder komen dan betrekkelijke bijzinnen, schat ik in.
Een oefening die wat meer voorbereiding vraagt, maar erg leuk is is deze. Zoek van tevoren een of meer afbeeldingen op waar je dergelijke vragen bij kunt formuleren. Geef eerst zelf wat voorbeelden, zodat blijkt dat je de afbeelding ook mag interpreteren. Bij het plaatje bij deze lestip kun je bijvoorbeeld de volgende vragen maken:
- Waar wacht de man op?
- Waar gaat de man naartoe?
- Waar komt de man vandaan?
- Waar denkt de man aan?
- Waar kijkt de man naar?