Waarom is Ik ben er bezig mee niet correct?
Combinaties van er (of hier, daar of waar) en een voorzetsel heten voornaamwoordelijke bijwoorden. Deze kunnen makkelijk gesplitst worden. De ‘gewone’ en de betrekkelijke variant lijken elkaar daarin niet te ontlopen. Het voorzetsel komt dan aan het eind van de zin. Maar toch is Ik ben er bezig mee niet correct. Hoe komt dat?
Wanneer splitsen?
Zeker in combinatie met een bijvoeglijk naamwoord splitsen we het voornaamwoordelijk bijwoord eigenlijk altijd en komt het voorzetselbijwoord na het bijvoeglijk naamwoord.
- Zij is daar heel trots op.
- We zijn er ziek van.
- We zijn daar heel blij mee.
In combinatie met een voltooid deelwoord of een bijvoeglijk naamwoord dat daaruit ontstaan is, kan het voornaamwoordelijk bijwoord wel gesplitst worden, maar het voorzetsel staat wel voor het voltooid deelwoord.
- Hij is daar niet van overtuigd.
- Zij is daar heel erg mee verwend.
Soms zijn er twee mogelijkheden, al vindt niet iedereen beide vormen correct. Mogelijk is dat ook regionaal bepaald.
- Als je er tevreden mee bent, moet je niets veranderen.
- Als je ermee tevreden bent, moet je niets veranderen.
Uitzonderingen
Op de hierboven gegeven tendens zijn enkele uitzonderingen. In 1960 stond daar in De Nieuwe Taalgids een artikel over, waarin drie uitzonderingen worden genoemd: klaar, bezig en nodig. Bij deze drie komt het voorzetsel vóór het bijvoeglijk naamwoord:
- Ik ben ermee klaar.
- We waren ermee bezig.
- Waar is dat voor nodig?
Verderop wordt bij dat eerste voorbeeld nog toegelicht dat ook Ik ben er klaar mee voorkomt, maar met een betekenisverschil. Ik ben ermee klaar betekent dat je iets hebt afgerond, en Ik ben er klaar mee dat je ergens genoeg van hebt of dat iets mislukt is (dat laatste meer in Daar ben je mooi klaar mee!). Zeker blij klaar lijken de mogelijkheden me nu uitgebreid. Je kunt bijvoorbeeld goed zeggen: Ben je er klaar voor? Helaas is niet duidelijk waarom deze woorden een uitzondering zijn.
Oefenen in de les
In het algemeen kun je dus prima als regel aanleren dat je bij bijvoeglijke naamwoorden het voornaamwoordelijk bijwoord splitst, en dat daar drie uitzonderingen op zijn. Zeker de combinaties met bezig en nodig zijn redelijk frequent, dus het is verstandig om hier goed mee te oefenen door zinnen te laten maken waarin je cursisten deze vormen moeten gebruiken.
Je kunt hiervoor bijvoorbeeld zinnen geven als Zij is trots op haar diploma en die laten herformuleren met er. Denk ook aan vragen als Waar is zij mee bezig?