Wat is de volgorde van het en het wederkerend voornaamwoord?
Veel ‘kleine’ woordjes zijn lastig op de juiste plek in de zin te zetten. In deze lestip gaat het over het en wederkerende voornaamwoorden. Die staan vrij vaak samen in de zin, maar hun onderlinge volgorde is voor cursisten niet altijd duidelijk.
Plek wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord staat normaal gesproken direct na de persoonsvorm.
- Hij heeft zich gisteren verslapen.
- Wanneer heb je je voor het laatst gewassen?
- Ik herinner me onze vakanties nog goed.
Maar in sommige zinnen staat het als lijdend voorwerp en dan komt dat voor het wederkerend voornaamwoord.
- Ik kan het me goed herinneren.
- Zij hebben het zich voorgenomen.
- Je zult het je wel ingebeeld hebben.
Ook andere gereduceerde vormen overigens voor het wederkerend voornaamwoord staan.
- Ik kan ‘m me goed herinneren.
- Ze hadden d’r zich heel anders voorgesteld.
Volle vormen
Volle vormen van deze voornaamwoorden komen wel ná het wederkerend voornaamwoord.
- Ik kan me dat goed herinneren.
- Zij hebben zich dat voorgenomen.
- Je zult je dat wel hebben voorgenomen.
- Ik kan me hem goed herinneren.
- Zij hadden zich haar heel anders voorgesteld.
Inversie en bijzinnen
Ook in zinnen met inversie en in bijzinnen staat het gereduceerde voornaamwoord vóór het wederkerend voornaamwoord.
- Volgens mij herinner ik het me goed.
- Gisteren hebben zij het zich voorgenomen.
- Ik neem aan dat je het je ingebeeld hebt.
- Ik neem aan dat je je het ingebeeld hebt.
Oefenen in de les
Dit kun je heel goed oefenen door kaartjes te maken met zinsdelen en die in de juiste volgorde te laten leggen. Je kunt die eenvoudig uitprinten, of gebruik Flippity manipulatives voor een digitale variant. Je kunt daarmee ook makkelijk zinnen met en zonder inversie laten maken. Ook een oefening met vraag-antwoord kan goed werken. Jij (of een medecursist vraagt): Kan Ivan zich zijn eerste dag in Nederland herinneren? de cursist antwoordt: Ja, hij kan het zich herinneren. Andere geschikte vragen zijn bijvoorbeeld:
- Kan Eline zich voorstellen hoe graag je naar Amerika wilt reizen?
- Heeft zij zich dit systeem al eigen gemaakt?
- Moet ik het me aantrekken wat hij zegt?
- Hebben zij zich dit idee goed voorgesteld?