Hoe ontken je samengestelde werkwoorden?
Samengestelde werkwoorden kunnen onder meer bestaan uit een zelfstandig naamwoord en een werkwoord. In zinnen waarin de delen naast elkaar staan, schrijf je ze vaak als één woord:
- Hij heeft gisteren lesgegeven.
- De poes is vanochtend pas thuisgekomen.
- Ik zal straks koffiezetten.
Het is overigens erg onvoorspelbaar of je zulke combinaties aan elkaar schrijft of niet. Je kunt dat het beste opzoeken, bijvoorbeeld in het Groene Boekje. Daarin staat bijvoorbeeld pianospelen wel als één woord, maar gitaarspelen niet. Dat laatste schrijf je dus los.
Ontkenning
Werkwoorden ontken je meestal met niet, onbepaalde zelfstandige naamwoorden met geen. Maar hoe zit dat dan met deze samengestelde werkwoorden? Ook dat wisselt een beetje per geval. Bij veel werkwoorden is er een duidelijke voorkeur voor een van de twee. Kies je voor niet, dan is het werkwoord echt een eenheid, bij geen laat je zien dat het woord (nog) niet helemaal een eenheid is. Let op dat je bij gebruik van geen het werkwoord ook met een spatie schrijft. Je ontkent dan immers alleen het zelfstandig naamwoord.
- Hij heeft gisteren geen les gegeven.
- Hij heeft gisteren niet lesgegeven. – veel minder gebruikelijk
- De poes is vanochtend geen thuis gekomen. – niet juist
- De poes is vanochtend niet thuisgekomen.
- Ik kan straks geen koffie zetten.
- Ik kan straks niet koffiezetten. – veel minder gebruikelijk
Er is dus niet één regel voor de ontkenning van deze groep werkwoorden; het hangt van het specifieke geval af welke ontkenning juist is.
Oefenen in de les
Dit is vooral een onderwerp om te behandelen als je het tegenkomt in een les. Je kunt cursisten eventueel aanraden om de combinatie te googelen, maar let er dan op dat ook moedertaalsprekers in dit geval de regels voor los en aaneenschrijven niet goed hanteren. Je moet dus vier combinaties opzoeken, bijvoorbeeld: “niet koffiezetten”, “niet koffie zetten”, “geen koffiezetten” en “geen koffie zetten”. Gebruik ook aanhalingstekens, zodat je echt alleen op die term zoekt. Bij ’tools’ kun je dan zien hoe vaak elke combinatie gevonden wordt. Dat geeft een indicatie voor wat gewoner is. Waterdicht is deze methode niet, maar in combinatie met jouw taalgevoel, kom je waarschijnlijk een heel eind.
Wil je echt meer oefenen, dan kun je ook een rijtje van deze werkwoorden geven en daarmee zinnen laten maken, waarbij je eventueel je cursisten zelf (via bovengenoemde methode) laat uitzoeken welke ontkenning juist is.