Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord in de imperatief?
Het Nederlands kent redelijk veel scheidbare werkwoorden, die we in allerlei zinnen gebruiken. Ze kunnen ook voorkomen in de imperatief. Dat kan voor cursisten in eerste instantie lastig zijn.
Eind van de zin
Scheidbare werkwoorden bestaan uit een werkwoordelijk deel en een affix (bijvoorbeeld een voorzetsel of een bijvoeglijk naamwoord). In veel vormen van het werkwoord staan die twee gescheiden in de zin. In de imperatief is dat ook zo. Het werkwoordelijk deel staat op de eerste plaats van de zin en het affix aan het eind. Daartussen kunnen nog andere woorden staan, maar dat hoeft niet altijd.
- Bel me morgen maar op.
- Blijf van die papieren af!
- Neem een identiteitsbewijs mee.
- Kijk uit!
Belangrijk is dat cursisten leren dat je – net als bij andere werkwoorden – de ik-vorm gebruikt voor de imperatief. Je kunt ze op die manier ook laten zien dat je delen van het werkwoord moet scheiden. De ik-vorm van opbellen is immers ik bel op.
Op zoek naar werkvormen?
In de online cursus Grammatica voor NT2-docenten staat de informatie van deze website gegroepeerd op onderwerp. Bovendien staan bij elk onderwerp een of meer werkvormen uitgelegd – vaak met concrete oefeningen die je zó kunt overnemen.