Hoe maak je de indirecte rede?
Als we willen weer geven wat een ander heeft gezegd of gevraagd, kun je dat op twee manieren doen: direct en indirect. Bij de directe rede geef je precies weer wat iemand anders zegt of vraagt: Jan vraagt: ‘Mag ik de rekening?’ Bij de indirecte rede geef je iemands woorden niet precies weer maar omschrijf je wat iemand gezegd of gevraagd heeft: Jan vraagt of hij de rekening mag.
De indirecte rede heeft een paar bijzonderheden. De hele zin bevat een hoofdzin (Jan vraagt) en een bijzin (of hij de rekening mag). Het voegwoord is eigenlijk altijd dat of of. Dat gebruik je bij mededelingen, of bij vragen.
- Anna vraagt me: ‘Weet u de weg naar het station?’ wordt: Anna vraagt me of ik de weg naar het station weet.
- Kadir vertelt: ‘Volgende week verhuis ik naar Roermond.’ wordt: Kadir vertelt dat hij volgende week naar Roermond verhuist.
Omdat de indirecte rede een ander perspectief heeft dan de directe rede verandert het onderwerp vaak. Hoe dat precies gebeurt, hangt af van de precieze zin. Kijk nog eens naar de zinnen hierboven. In zin 1 is het onderwerp van de directe vraag u; het onderwerp van de indirecte vraag is ik. In zin 2 verandert het onderwerp van ik naar hij.
In sommige gevallen past de werkwoordstijd zich ook aan, zodat de hele zin in dezelfde tijd staat.
- Fong zei: ‘Ik ga naar huis.’ wordt: Fong zei dat ze naar huis ging.
Oefenen in de les
Voor cursisten is in het begin de perspectiefwisseling vaak lastig. Het is dus handig om hier wat extra aandacht aan te besteden. In een groep kun je dit bijvoorbeeld doen door steeds een cursist iets te laten zeggen of vragen, en daarna een andere cursist die zin of vraag in een indirecte rede te laten omzetten. Als cursisten het moeilijk vinden om zinnen of vragen te bedenken, kun je er enkele op briefjes zetten, het NT2-Taalspel inzetten ter inspiratie of ze zinnen uit het boek laten gebruiken. Bij een privéles kun je ook goed teksten uit een dialoog in het boek gebruiken. Wil je het moeilijker maken, vraag de eerste spreker dan om een kort verhaaltje te vertellen. De tweede moet dat dan navertellen, met gebruik van de indirecte rede.
Je kunt natuurlijk ook andersom oefenen: van de indirecte rede naar de directe. Geef bijvoorbeeld een tekstje met daarin een aantal keer de indirecte rede. Vraag de cursisten om die op te zoeken en ze om te zetten in de directe rede.