Hoe gebruik je kleine woordjes als maar, eens en even?
Veel betekenis hebben deze woorden niet, maar ze zijn wel erg belangrijk voor de toon van wat je zegt. Zo wijst even erop dat iets kort duurt of niet zo moeilijk is. Toch geeft iets van een tegenstelling aan en nog drukt vaak ongeduld uit – zeker in een vraag of uitroep.
Deze woorden, of partikels, komen voor in zowel mededelende zinnen als in zinnen met een gebiedende wijs:
- Ik zal dat wel even doen.
- Kom even hier.
Plaats in de zin
Waar het partikel in de zin staat, hangt vooral af van het lijdend voorwerp van de zin. Als dat onbepaald is, staat het partikel voor het lijdend voorwerp:
- Lees maar eens een boek.
- Heb je al koffie gehad?
- Zij heeft nog geen Nederlands geleerd.
Als het lijdend voorwerp bepaald is, staat het partikel na het lijdend voorwerp.
- Lees het boek maar eens.
- Heb je die film al gezien?
- Zij heeft het Nederlands nog niet onder de knie.
Volgorde
In één zin kunnen meerdere partikels staan: ‘Kom nou toch maar eens even hier!’ Wat is er te zeggen over de volgorde van de woorden?
Eens staat altijd voor even en maar staat weer voor eens.
- Kom eens hier!
- Kom eens even hier!
- Kom maar eens even hier!
Nog en toch staan vóór eens.
- Je moet die film nog eens zien.
- Je moet die film nou toch eens zien.
- Je moet die film nou toch maar eens zien.
Oefenen in de les
Deze woorden zijn, zoals gezegd, voor cursisten vaak moeilijk te leren. Om succesvol te communiceren zijn ze wel erg belangrijk, juist omdat je er zo veel nuance mee uitdrukt. Een gebiedende wijs klinkt een stuk vriendelijker als je er eens of even aan toevoegt. Als je oefent met de gebiedende wijs, is het handig om ook meteen deze woorden mee te nemen. Gebruik daarbij ook veel mimiek en intonatie, zodat de betekenis – en de verschillen daarin goed duidelijk worden.
Je kunt ook goed werken met een soort dictee. Geef je cursisten tien zinnen in twee versies, en lees een van de twee voor. Horen ze goed welke je zegt? Je kunt ook de cursisten elkaar commando’s laten geven, waarin ze de partikels moeten gebruiken.
Tot slot kun je verschillende situaties schetsen en je cursisten vragen welke zin(nen) ze zouden kunnen gebruiken. Voor meer gevorderde cursisten (vanaf B1) vind je hier in het boek De juiste toon goede voorbeelden voor.