Hoe vervoeg je de modale werkwoorden?
De modale (hulp)werkwoorden zijn willen, mogen, zullen, moeten en kunnen. Hier lees je meer over het gebruik van die werkwoorden; in dit stuk gaat het over de vorm ervan. Bij de vervoegingen vallen een paar zaken op: ten eerste wijkt die af van de vervoeging van de meeste werkwoorden en ten tweede hebben sommige werkwoorden meerdere opties.
Overzicht
Eerst even een overzicht van de vervoegingen:
willen | mogen | zullen | moeten | kunnen | |
ik | wil | mag | zal | moet | kan |
jij / u | wilt / wil | mag | zult / zal | moet | kunt / kan |
hij / zij / het | wil | mag | zal | moet | kan |
meervoud | willen | mogen | zullen | moeten | kunnen |
Verschillen
De vervoeging is duidelijk anders dan bij andere werkwoorden. De uitgangs-t ontbreekt grotendeels. Bij mogen is die helemaal verdwenen, en bij willen, zullen en kunnen wordt hij weinig gebruikt. Vooral de derde persoon enkelvoud van willen zorgt – ook bij Nederlanders – voor verwarring. Veel mensen zeggen – of schrijven – hier toch een t achter: hij wilt. Onze Taal legt op zijn website heel duidelijk uit waarom dat niet goed is.
Bij willen, zullen en kunnen zijn er in de tweede persoon enkelvoud (jij en u) steeds twee mogelijkheden. De vormen je wil, je zal en je kan komen meer in spreektaal dan in schrijftaal voor. In Nederland gelden deze vormen als vrij informeel, behalve als je de betekenis men heeft. In België is de vorm niet informeler, maar wel spreektaliger. Wilt, zult en kunt zijn de oudste vormen, maar wil, zal en kan komen al zo’n 300 jaar in het Nederlands voor. Bepaald geen nieuwkomers dus. Ook van mogen bestaat een oudere vorm, moogt, maar die komt echt niet meer voor.
Oefenen in de les
Als je de modale werkwoorden behandelt, is het goed om ook aandacht te besteden aan de vervoeging van deze werkwoorden. Ik vertel daar altijd bij dat het prima is om, zeker in het begin, alleen de twee vormen voor enkelvoud en meervoud te onthouden: wilt, kunt en zult hoeven ze van mij dan nog niet te kennen – al kan het wel handig zijn als ze die vormen herkennen in een tekst. Het oefenen van de vormen gaat hand in hand met oefenen met de betekenis. Je kunt dus allerlei spreekoefeningen bedenken waarbij je het gebruik van de modale werkwoorden uitlokt.
Ook het NT2 Taalspel – waar de modale werkwoorden natuurlijk bij zitten – is een leuke manier om te oefenen. Verder kun je natuurlijk woorden laten invullen in zinnen, zinnen van enkelvoud naar meervoud laten omzetten (of andersom), en gebruikmaken van de specifieke context waarin sommige van deze werkwoorden gebruikt worden om ze te oefenen. Met zullen kun je natuurlijk goed een voorstel doen. Laat ze daar in enkel- en meervoud mee oefenen, dan zijn ze ook steeds bezig met de juiste vorm.
Voor gevorderde cursisten – vanaf B2 – die ook (veel) schrijven in het Nederlands, is het juist wel goed om ook die vormen te kennen. In schrijftaal komen deze immers nog veel meer voor. Zeker als ze in een formele branche werken, is het goed als zij die vorm ook gebruiken in hun eigen teksten.