Wat zijn onderschikkende voegwoorden?
Onderschikkende voegwoorden zijn voor cursisten vaak veel lastiger dan de nevenschikkende, omdat de woordvolgorde heel anders is. Na een onderschikkend voegwoord volgt immers een bijzin.
Bijzin
De onderschikkende voegwoorden, of subordinerende conjuncties, worden gevolgd door een bijzin. Dat wil zeggen dat het onderwerp van de zin direct na het voegwoord staat, en de werkwoorden aan het eind van de zin. De zin kan zowel beginnen als eindigen met de bijzin.
- Peter gaat niet mee lunchen, omdat hij een vergadering heeft.
- We gingen een ijsje eten, nadat we naar de markt waren geweest.
- Omdat hij een vergadering heeft, gaat Peter niet mee lunchen.
- Nadat we naar de markt waren geweest, gingen we een ijsje eten.
Als de zin begint met de bijzin, komt er inversie in de hoofdzin. Dat is goed te verklaren uit de algemene regels voor de woordvolgorde in zinnen: de persoonsvorm staat meestal op de tweede zinsplaats. De eerste zinsplaats wordt hier ingenomen door de bijzin, dus krijg je automatisch inversie.
Over de woordvolgorde van de persoonsvorm en het voltooid deelwoord staat een advies op mijn algemene website.
De onderschikkende voegwoorden geven verschillende relaties aan binnen een zin: volgorde, tijd, oorzaak, gevolg, reden, voorwaarde, toegeving, tegenstelling of voorbeeld. Sommige voegwoorden kunnen op verschillende manieren gebruikt woorden: als en wanneer kunnen bijvoorbeeld zowel gaan over tijd als over voorwaarde.
Overzicht
In het e-boek 20 handige lijstjes vind je een overzicht (en dus nog 19 andere handige lijstjes!) Je kunt het via de knop hieronder kopen. Als je een workshop bij me volgt, krijg je het e-boek gratis bij het online lesmateriaal.
Oefenen in de les
Cursisten hebben vooral moeite met de woordvolgorde in de bijzin; het is dus belangrijk dat je die veel oefent. Als je dat op steeds andere manieren doet, blijft het toch leuk en afwisselend. Het kan cursisten helpen om de verschillende categorieën te bespreken, maar niet iedereen heeft daar steun aan. Dan is het uitleggen van de betekenis vaak voldoende. Oefen eerst de volgorde hoofdzin – bijzin en daarna pas bijzin – hoofdzin (die laatste volgorde is wat moeilijker). Maar zorg ervoor dat je beide regelmatig oefent en herhaalt.
Wat voorbeelden van werkvormen die je kunt gebruiken:
- Zinnen maken met het NT2 Taalspel, of met een van de mogelijkheden die Flippity biedt.
- Jij geeft een hoofdzin met voegwoord, en de cursisten moeten die een voor een op een andere manier af maken. Je kunt natuurlijk ook de cursisten het voegwoord al zelf laten invullen.
- Je gaat in gesprek met één cursist, waarbij je vragen stelt die bijzinnen uitlokken. De rest van de groep moet goed luisteren: gaat het goed met de woordvolgorde? Laat ze een hand of een kaartje in de lucht steken als ze een fout horen.
- Lees een kort verhaal voor waarin bijzinnen staan: soms doe je de woordvolgorde goed en soms niet. De cursisten moeten een hand in de lucht steken (of met een bel rinkelen als je zoiets hebt) als je een fout maakt, en je verbeteren. Als het bij je groep (en bij jou) past, kun je hier ook een wedstrijdje van maken: voor elk goed antwoord krijg je een punt. Wie heeft er aan het eind de meeste punten?
- Maak kaartjes met woorden die samen een zin vormen en laat deze in de goede volgorde leggen.
- Laat cursisten in een tekst de zinnen met conjuncties opzoeken en ze bewust naar de woordvolgorde kijken.
- Geef cursisten een hoofdzin en de woorden waarmee ze een bijzin moeten opschrijven en laat dit schriftelijk maken.
- Geef een aantal zinnen waaruit je het voegwoord hebt weggelaten: welk voegwoord past er in de zin?