Is Ik pas op de kinderen op een goede zin?
Het is niet helemaal duidelijk of Ik pas op de kinderen op een goede zin is, maar hij klinkt de meeste moedertaalsprekers vreemd in de oren. Ik pas op de kinderen klinkt veel gewoner.
Twee werkwoorden
Het probleem is, dat er eigenlijk twee werkwoorden zijn, die (vrijwel?) dezelfde betekenis hebben: oppassen en passen op.
In de Dikke Van Dale staat bij oppassen als een van de betekenissen ’tijdelijk zorgen voor iemand of iets’, met daarbij de toevoeging “spreektaal op de kinderen oppassen” Bij passen staat als een van de betekenissen “toezicht houden op iem. of iets, ervoor waken”, met als voorbeelden op de kinderen passen, op het huishouden passen, op het huis passen. Kennelijk vinden de makers van het woordenboek passen op in deze betekenis gewoner.
In de rubriek Taal van de krant Trouw ging het in 2022 over oppassen. Daarin vergelijk de auteur verschillende constructies met elkaar:
- Ik pas vandaag op de kat (op). (beter zonder tweede op)
- Ik wil vandaag wel op de kat (op)passen. (beide prima)
- Ik vertelde dat ik op de kat (op)gepast had. (beter zonder tweede op)
- Ik vertelde dat ik wel op de kat wilde (op)passen. (beide prima)
De conclusie is dat we zonder modaal werkwoord liever passen op gebruiken en met liever oppassen op.
Zonder op
Je kunt ook zinnen maken waarin je niet zegt op wie je (op)past; dan moet je oppassen gebruiken.
- Kan je vanavond komen oppassen?
- Ik ga dit weekend oppassen.
- Ik pas regelmatig op.
Een zin als Kan je vanavond komen passen? heeft een heel andere betekenis (dan gaat passen bijvoorbeeld over het uitproberen van kleding). Een zin als Ik pas vandaag de kinderen op is natuurlijk niet correct. Zodra je zegt op wie je past, moet daar op voor staan; alleen het tweede op kan wegblijven.
Andere gevallen
Er zijn nog een paar vergelijkbare gevallen. Ten eerste natuurlijk het zeer vergelijkbare opletten, maar ook bij instappen en uitstappen lijkt deze verwarring soms te spelen.
- Ik let op de kinderen (op).
- We stappen bij de volgende halte uit (uit) de trein.
- Je moet bij de Kerkstraat in bus 34 (in)stappen.
Oefenen in de les
Ik krijg hier met enige regelmaat vragen over van cursisten (en docenten). Dan leg ik uit dat er twee varianten zijn en hoe je die gebruikt. Echt apart ermee oefenen doe ik weinig, maar je kunt natuurlijk verschillende zinnen, met en zonder hulpwerkwoorden, hoofdzinnen en bijzinnen, laten maken. Geef daarbij feedback waarbij je vertrouwt op je eigen taalgevoel: is de zin goed, fout of wel goed, maar misschien minder gewoon? Kun je de zin ook anders formuleren?