Wanneer gebruik je zijn en wanneer hebben in het perfectum?
Om een zin in het perfectum te zetten, gebruiken we twee werkwoorden: het hulpwerkwoord en het hoofdwerkwoord. Dat hoofdwerkwoord staat aan het eind van de zin als participium of voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord is de persoonsvorm van de zin en staat dus (meestal) op de tweede plaats van de zin. De hulpwerkwoorden van het perfectum zijn hebben en zijn. Cursisten moeten per werkwoord leren welk hulpwerkwoord erbij hoort. Gelukkig zijn daar wel regels voor. Belangrijk om te weten is ten eerste dat we bij de meeste werkwoorden hebben gebruiken.
Werkwoorden met zijn
Zijn gebruik je in de volgende gevallen:
- bij onovergankelijke werkwoorden die een verandering uitdrukken van de toestand waarin het onderwerp zich bevindt. Voorbeelden: aankomen, beginnen, gaan, groeien, komen, vallen, vluchten, worden.
- Hoe laat is hij aangekomen?
- Ik ben vorig jaar naar Nederland gekomen.
- bij de werkwoorden blijken, blijven, gebeuren, lukken, mislukken, slagen en zijn.
- Wat is er gebeurd?
- Zijn plan is mislukt.
- Zij is hier nog nooit geweest.
Zijn en hebben kunnen allebei
Sommige werkwoorden kunnen zowel met hebben als met zijn vervoegd worden. Het gaat daarbij om de volgende categorieën.
- Werkwoorden van beweging, zoals fietsen, lopen, rijden, vliegen. Deze krijgen hebben als het vooral om de beweging zelf gaat, en zijn als het om de richting waarin de beweging plaatsvindt gaat. Vergelijk de volgende zinnen:
- Ik heb gisteren 20 kilometer gefietst.
- Ik ben naar mijn werk gefietst.
- Zij hebben de Avondvierdaagse gelopen.
- Zij zijn de stad in gelopen.
- Werkwoorden die zowel met als zonder lijdend voorwerp gebruikt kunnen worden, zoals bedaren, eindigen, genezen, smelten, stoppen en veranderen. Met lijdend voorwerp (overgankelijk) krijgen ze hebben, anders zijn. Vergelijk de volgende zinnen:
- Zij heeft hem bedaard.
- De politie heeft de automobilist gestopt.
- Hij is eindelijk bedaard.
- De automobilist is gestopt.
Onze Taal heeft op zijn website duidelijke uitleg over lastige gevallen als vergeten en verliezen. Elders op deze website vind je uitleg over het gebruik van het perfectum en imperfectum.
Oefenen in de les
Cursisten leren het perfectum al redelijk snel, als ze nog niet veel Nederlands spreken. Het is in het begin dan ook belangrijk om deze regels wat te vereenvoudigen. Ik leer ze dan meestal het volgende:
- Bij de meeste werkwoorden gebruik je hebben.
- Zijn gebruik je bij de werkwoorden aankomen, beginnen, blijven, gaan, gebeuren, komen, worden en zijn.
- Bij werkwoorden van beweging gebruik je hebben als het om de beweging gaat en zijn als het om een richting gaat.
Uiteraard is het belangrijk om hier duidelijke voorbeelden bij te geven. Bij sommige cursisten voeg ik er nog aan toe dat werkwoorden die iets van een verandering uitdrukken ook vaak zijn krijgen, maar lang niet alle cursisten kunnen daar goed mee uit de voeten, merk ik. Meestal laat ik dat deel van de regel dus achterwege.
Oefenen kan op verschillende manieren. Je kunt natuurlijk zinnen geven waar het hulpwerkwoord bij is weggelaten en het ze laten invullen. Vervolgens kun je de infinitief geven en vragen wat het perfectum, inclusief hulpwerkwoord, is. In een groep kun je hier een wedstrijdelement aan toevoegen: wie (of welk groepje) heeft het eerst van alle werkwoorden de juiste vorm opgeschreven? Of: wie heeft er in 2 minuten tijd het meest opgeschreven? Verder komt het natuurlijk altijd aan bod in oefeningen met het perfectum.
Bij meer gevorderde cursisten zal dit onderwerp bij nieuwe werkwoorden nog regelmatig terugkomen. Laat ze steeds bedenken en leren welk hulpwerkwoord bij het werkwoord hoort.