Er in ‘Ik hou er niet van’
Het woordje er is voor veel cursisten één van de lastigste woorden van het Nederlands. Je kunt het op vier verschillende manieren gebruiken: presentatief, locatief, prepositioneel en kwantitatief. Ook kunnen verschillende vormen van er gecombineerd worden.
Prepositioneel er staat altijd samen met een voorzetsel in de zin. Samen vormen zij wat officieel een ‘voornaamwoordelijk bijwoord’ wordt genoemd. Dit is een combinatie van een bijwoord als er, hier, daar, waar, nergens of ergens en een voorzetselbijwoord (een voorzetsel met de functie van een bijwoord). Voorbeelden van voornaamwoordelijke bijwoorden zijn eraan, hierbij en waarvoor. In functie lijken voornaamwoordelijke bijwoorden op voornaamwoorden: ze verwijzen naar een ander woord, of naar een bijzin die nog volgt.
- Wil je een stukje marsepein? Nee dank je, ik hou er niet van.
- We zullen er volgende keer aan denken.
- Heb jij nog munten met Beatrix erop?
- We zorgen ervoor dat alles op tijd geregeld is.
Deze combinaties verwijzen altijd naar zaken of naar dieren. Om naar mensen te verwijzen, gebruik je de combinatie van een voorzetsel en een voornaamwoord.
- Wacht je op Marieke? Ja, ik wacht op haar.
- Zit Soufyan naast Diego? Ja, hij zit naast hem.
Er zijn ook een aantal vaste verbindingen waarin het voornaamwoordelijk bijwoord geen verwijzende functie heeft, maar een algemenere betekenis.
- Je bent er gloeiend bij!
- We trokken er met zijn allen opuit.
- De stoute kinderen kregen ervanlangs.
Goede informatie over prepositioneel er vind je ook in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS).
Plek in de zin
Net als het locatieve en presenatieve er komt het prepositionele er meteen na de persoonsvorm. In hoofdzinnen met inversie en bijzinnen staat het meestal na het onderwerp. Maar in zinnen met een wederkerend voornaamwoord of als het lijdend of meewerkend voorwerp veel nadruk krijgt, kan het ook pas daarna staan.
- We kunnen er ons niets van herinneren.
- We kunnen ons er niets van herinneren.
- Ze hebben er het vólgende op gevonden.
- Ze hebben het vólgende erop gevonden.
Als het lijdend of meewerkend voorwerp een gereduceerde vorm van het persoonlijk voornaamwoord is of het, staat er hierna.
- Je hebt het er wel over, toch?
- Ik zal ‘m er goed voor betalen.
Het voorzetselbijwoord staat aan het eind van de zin, of voor het laatste werkwoord als er meerdere werkwoorden zijn. In ontkennende zinnen staat niet voor het voorzetselbijwoord.
- Toen we bij het meer kwamen, sprongen we er meteen in.
- We zullen er volgende keer aan denken.
- Je moet er niet op rekenen.
Op zoek naar werkvormen?
In de online cursus Grammatica voor NT2-docenten staat de informatie van deze website gegroepeerd op onderwerp. Bovendien staan bij elk onderwerp een of meer werkvormen uitgelegd – vaak met concrete oefeningen die je zó kunt overnemen.