Wat zijn verbindingswoorden?
Het begrip verbindingswoorden is niet een heel vast begrip. In de Schrijfwijzer wordt het gebruikt als synoniem van signaalwoord, maar in de NT2-wereld worden ze ook vaak in wat smallere betekenis gebruikt voor woorden die zinnen met elkaar verbinden. Signaalwoorden kunnen ook verbanden leggen tussen alinea’s. Zinnen met elkaar verbinden kun je op verschillende manieren doen: met voegwoorden en met verbindingswoorden.
Voegwoorden
Voegwoorden kun je onderverdelen in twee groepen: nevenschikkende en onderschikkende. Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen met elkaar en onderschikkende verbinden een hoofdzin en een bijzin.
- Ze gaat met de bus naar kantoor, want ze werkt vandaag in Arnhem. (twee hoofdzinnen)
- Als ze in Arnhem werkt, gaat ze met de bus naar kantoor (een bijzin en een hoofdzin)
Een belangrijke eigenschap van deze woorden is dat niet echt deel uitmaken van de zin. Als je de zin ontleedt in zinsdelen, benoem je voegwoorden niet als zinsdeel.
Verbindingswoorden
Ook met verbindingswoorden verbind je twee zinnen met elkaar, maar het verbindingswoord is wel een zinsdeel in de zin waar het in staat (meestal een bijwoordelijke bepaling). Je kunt ze ook combineren met een voegwoord. Een verbindingswoord kan in dezelfde (hoofd)zin staan, maar dat hoeft niet.
- Ze werkt vandaag in Arnhem. Daarom gaat ze met de bus naar kantoor. (twee hoofdzinnen als losse zinnen)
- Ze werkt vandaag in Arnhem en gaat daarom met de bus naar kantoor. (twee hoofdzinnen in een nevenschikking, met en)
- Ze gaat met de bus naar kantoor, omdat ze vandaag in Arnhem werkt en daardoor niet met haar vriendin kan meerijden. (een hoofdzin en twee nevengeschikte bijzinnen met en)
Verbindingswoorden komen vrij vaak op de eerste positie van de zin, omdat het verband tussen de twee zinnen dan het duidelijkst wordt gelegd. Je krijgt dan ook inversie.
Woordsoort van verbindingswoorden
Als je kijkt naar de woordsoorten, dan vallen de verbindingswoorden uiteen in twee groepen: voornaamwoordelijke bijwoorden en voegwoordelijke bijwoorden. Voornaamwoordelijke bijwoorden bestaan uit er, daar, hier, waar, ergens, nergens en overal + een voorzetsel: ervoor, daaruit, waarmee, enz. De combinaties met ergens, nergens en overal schrijf je altijd los van elkaar:
- Hij denkt altijd overal aan.
- Ik wil me nergens mee bemoeien, maar …
De voegwoordelijke bijwoorden is een heel brede groep woorden met verschillende functies.
- aaneenschakeling: bovendien, evenmin, ook, tevens, zelf
- tegenstelling: desondanks, echter, evenwel, integendeel, toch (met klemtoon)
- gevolg: derhalve, dus, dientengevolge
- reden / samenvatting: immers, overigens, trouwens, toch (zonder klemtoon)
Op zoek naar werkvormen?
In de e-learning Grammatica voor NT2-docenten staat de informatie van deze website gegroepeerd op onderwerp. Bovendien staan bij elk onderwerp een of meer werkvormen uitgelegd – vaak met concrete oefeningen die je zó kunt overnemen.