Wanneer moet je om nu wel en niet gebruiken?
Het voegwoord om kan een beknopte bijzin inleiden, waarin ook te + infinitief staat. Dat om is soms verplicht, soms facultatief en soms kan het juist niet voorkomen. Verschillende methodes leggen dit verschillend uit – al komt de uitkomst redelijk op hetzelfde neer, gelukkig.
Verplicht
Om is verplicht als de bijzin:
- een bepaling van doel is. ‘Ik bel je om te vragen hoe het met je gaat.’
- een nabepaling is na te + een adjectief: ‘Dat boek is te dik om in één keer uit te lezen.
- meer informatie geeft over een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord in de hoofdzin: ‘Maria vindt het leuk om te dansen’, ‘Het was een prijs om van te schrikken.’
- een vaste uitdrukking bevat als ‘om kort te gaan’, ‘om met de deur in huis te vallen’, ‘om het zacht uit te drukken’.
Schrijftaal of spreektaal
Om is facultatief in zinnen die een wens of verlangen uitdrukken, zoals ‘We proberen (om) vrijdag even langs te komen’, ‘Ze vroegen ons (om) opzij te gaan.’ De zinnen zonder om zijn wat formeler, en komen meer voor in schrijftaal. In spreektaal is het gewoner om om wel te gebruiken. Overigens is het niet zo dat om in schrijftaal weggelaten móét worden als het niet verplicht is. Zie daarvoor ook dit advies van Onze Taal.
Zonder om
Om kan niet voorkomen als:
- het werkwoord in de hoofdzin als betekenis een vorm van ‘zeggen’ of ‘bemerken’ heeft. Het gaat dan om zinnen als ‘De minister verklaarde tegen de regeling te zijn’, ‘Hij merkte zich vergist te hebben.’
- de beknopte bijzin een zelfstandig naamwoord als mededeling, gevoel, bericht, verklaring, ervaring aanvult: ‘Zij heeft het gevoel van alles te vergeten’, ‘De minister vermeldde in de verklaring tegen de regeling te zijn.’
(Terzijde: dit zijn nogal formele zinnen; zeker in spreektaal zullen veel mensen hier eerder een volledige, dan een beknopte bijzin gebruiken: ‘Hij merkte dat hij zich vergist had.’)
Op zoek naar werkvormen?
In de online cursus Grammatica voor NT2-docenten staat de informatie van deze website gegroepeerd op onderwerp. Bovendien staan bij elk onderwerp een of meer werkvormen uitgelegd – vaak met concrete oefeningen die je zó kunt overnemen.