Welke werkwoordstijd gebruik je in zinnen met toen en nadat?
Zinnen met toen en nadat staan vrijwel altijd in de verleden tijd, maar hoofd- en bijzin kunnen in verschillende tijden staan. Welke tijd goed is, hangt af van in welke volgorde de handelingen zich voltrekken.
Gelijktijdig
Als de handeling in de hoofd- en de bijzin zich (ongeveer) gelijktijdig afspelen, gebruik je toen als voegwoord. De bijzin staat in het imperfectum. De hoofdzin staat meestal ook in het imperfectum, maar hij kan ook in het perfectum staan.
- Toen hij vijf was, verhuisde hij naar Almere.
- Toen ik jong was, waren er veel minder tv-zenders dan nu.
- Ik heb voor het eerst met het vliegtuig gereisd, toen ik achttien was.
Hoofdzin voor bijzin
Als in de hoofdzin een handeling staat die volgde op die in de bijzin, staat de hoofdzin in het imperfectum of perfectum en de bijzin in het plusquamperfectum. Je kunt hier zowel toen als nadat gebruiken. Je gebruikt de gewone regels voor de keuze tussen perfectum en imperfectum in de hoofdzin.
- Toen ze de krant had gelezen, gaf ze die aan haar buurman.
- Nadat ze de krant had gelezen, gaf ze die aan haar buurman.
- Nadat ik mijn diploma had gehaald, heb ik een wereldreis gemaakt.
Het is ook mogelijk om met nadat naar de toekomst te verwijzen; de hoofdzin staat dan in het presens, de bijzin in het perfectum.
- Ik kom naar je toe nadat ik deze mail verstuurd heb.
Oefenen in de les
Als je begint met samengestelde zinnen, is het handig om je cursisten er meteen ook op te wijzen dat zinnen met toen en nadat altijd in de verleden tijd staan. Je kunt hier ook apart mee oefenen, door je cursisten zinnen te laten maken met toen en nadat; je kunt ze bijvoorbeeld vragen waar ze woonden toen ze een bepaalde leeftijd hadden, of wanneer ze iets voor het eerst hebben gedaan (bijvoorbeeld: ‘Wanneer heb je voor het eerst gevlogen?’). Laat iedereen steeds herhalen: Toen ik 15 was, woonde ik in of Ik heb voor het eerst gevlogen toen ik … was. Bij een sterke groep kun je variëren in de vraag, of ze na een of twee voorbeelden met elkaar in gesprek laten gaan over vroeger.
Om te oefenen met de situatie dat de handeling in de hoofdzin volgt op die in de bijzin kun je vragen om twee dingen te bedenken die ze de afgelopen dagen na elkaar hebben gedaan, en dat te vertellen. Het kan helpen om dit visueel te ondersteunen door een tijdlijn te tekenen van de gebeurtenissen.