Adposities zijn woorden die een relatie in bijvoorbeeld tijd of locatie uitdrukken. Het is een overkoepelende term voor voorzetsels, achterzetsels, omzetsels en voorzetseluitdrukkingen. In deze lestip gaat het om die laatste twee groepen; over voor- en achterzetsels lees je meer in een andere lestip.
Omzetsels
Omzetsels bestaan uit twee delen, die om het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen heen staan. Ze drukken meestal een plaats, richting of tijd aan, maar er zijn ook andere omzetsels.
Alleen de omzetsels tegen … aan en tussen … in drukken een plaats uit, in zinnen als De kast staat tegen de bank aan en Jan zit tussen Ineke en Marieke in. Er zijn veel meer omzetsels die een richting aanduiden, meestal een pad waarlangs iets of iemand zich beweegt. De nadruk kan meer op de beweging liggen of meer op het einde van het pad.
- We gaan morgen naar oma toe.
- De weg gaat daar over het park heen.
- Als je van het perron af komt, moet je naar links.
Ook vrij gebruikelijk zijn omzetsels van tijd, waarbij de tijd ook als een route gezien kan worden of als een doel.
- Tussen de dansjes door kregen we filmpjes te zien.
- Daar heeft hij tot nu toe weinig over verteld.
In de ANS vind je een overzicht van de omzetsels.
Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen zijn woordgroepen van enkele woorden: met betrekking tot, aan de hand van, enz. Ze hebben altijd deze opbouw: voorzetsel – zelfstandig naamwoord (soms met lidwoord) – voorzetsel. Vaak kun je ze ook vervangen door één voorzetsel. Sommige voorzetsel uitdrukkingen beginnen met ter of ten. Dit is een versmelting van te en een lidwoord in een oude naamvalsvorm; denk hierbij aan ten aanzien van en ter hoogte van. Soms heeft ook het zelfstandig naamwoord in deze uitdrukking nog een naamvalsuitgang (ter wille van). Ook kom je vormen als ter + zelfstandig naamwoord op -ing + van tegen: ter verdediging van, ter bescherming van. Het zelfstandig naamwoord is in alle voorzetseluitdrukking enkelvoudig; het kan niet in het meervoud gezet worden.
In principe kun je dus niets veranderen aan een voorzetseluitdrukking, maar heel soms staat er halverwege toch een bijwoord of een werkwoord. Dat laatste kan gebeuren als de voorzetseluitdrukking en het werkwoord een vaste combinatie vormen.
- Deze verhogingen zijn in de cao opgenomen, met uitzondering echter van de reiskosten.
- Hij beweerde dat hij niets in ruil kreeg voor zijn werk.
Ook van de voorzetseluitdrukkingen staat een overzicht in de ANS.
Oefenen in de les
Dit zijn echt onderwerpen voor hogere niveaus, zeker de voorzetseluitdrukkingen. Als je al van beginners vragen krijgt over bijvoorbeeld omzetsels, dan kun je kort de betekenis in die zin uitleggen en verder vertellen dat je daar op hogere niveaus op terugkomt. Of je voor de omzetsels echt een nieuwe term introduceert, of ze benoemt als ‘gesplitste voorzetsels’ maakt niet zo veel uit; het is handig als cursisten begrijpen dat deze woorden wel verwant zijn aan voorzetsels, maar net iets anders werken. Ook belangrijk is dat ze leren dat je echt beide delen van het omzetsel moet gebruiken. Met behulp van de lijst uit de ANS kun je zinnen laten maken (bijvoorbeeld door de omzetsels op kaartjes of in Wheeldecide te zetten. Je kunt net als bij voorzetsels werken met een plaatje als je omzetsels behandelt die een locatie aanduiden.
De voorzetseluitdrukkingen kom je op hogere niveaus vaak tegen in teksten; je kunt dan de betekenis ervan behandelen en ermee laten oefenen. Bedenk daarbij wel dat alle ambtenaren en dergelijke die cursussen ‘schrijven op B1/B2’ volgen, leren om voorzetseluitdrukkingen zo veel mogelijk te vermijden. Het is dus voor de meeste NT2-cursisten prima als deze uitdrukkingen alleen begrijpen als ze ze tegenkomen en niet zelf actief in teksten of gesprekken gebruiken.