Wat zijn voornaamwoorden?
Het begrip voornaamwoord is eigenlijk een overkoepelende term voor een groep woorden die we gebruiken om naar iets of iemand te verwijzen zonder dat iets of iemand zelf direct te noemen. Er zijn veel verschillende voornaamwoorden, met elk hun eigen grammaticale gebruiksregels. In deze lestip geef ik je een overzicht van alle voornaamwoorden. De internationale term voor voornaamwoord is pronomen (meervoud: pronomina).
Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord (personaal pronomen) verwijst meestal naar personen, maar in de derde persoon (hij, zij/ze, het) kan het ook naar zaken verwijzen. En in een zin als Het waait erg hard is het ook een persoonlijk voornaamwoord, al verwijst het nergens naar. Veel persoonlijke voornaamwoorden hebben zowel een volle als een gereduceerde vorm. Daarnaast hangt de vorm van het persoonlijk voornaamwoord af van de functie in de zin. De meeste hebben twee vormen: een onderwerpsvorm en een voorwerpsvorm. Die laatste vorm gebruik je als het voornaamwoord het lijdend of meewerkend voorwerp in de zin is, of na een voorzetsel. Persoonlijke voornaamwoorden worden altijd zelfstandig gebruikt: ze zijn zelf een zinsdeel (eventueel samen met het voorzetsel).
Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen) is nauw verbonden met het persoonlijk voornaamwoord. Ook dit heeft verschillende vormen voor de verschillende personen (eerste, tweede, derde) en veel hebben zowel volle als gereduceerde vormen. Een verschil is dat bezittelijke voornaamwoorden meestal niet-zelfstandig gebruikt worden. Dat wil zeggen dat ze direct voor een zelfstandig naamwoord staan: mijn boek, jouw idee. Als ze wel zelfstandig gebruikt worden, komt er een e achter: Dit boek is het mijne.
Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord (reflexief pronomen) verwijst net als het persoonlijke voornaamwoord meestal naar personen. Het is vaak gekoppeld aan een werkwoord en verwijst altijd naar het onderwerp van de zin. Het wederkerend voornaamwoord zelf is het lijdend voorwerp van de zin. Het wederkerend voornaamwoord heeft voor elke persoon twee varianten: de korte (mij, zich) en de lange vorm (mijzelf, zichzelf). Beide varianten hebben volle en gereduceerde vormen.
Wederkerig voornaamwoord
Er is maar één wederkerig voornaamwoord: elkaar. In spreektaal komt ook nog mekaar voor. Je kunt elkaar ook niet-zelfstandig gebruiken; er komt dan een s achter: Anne en Evert bekeken elkaars foto’s aandachtig.
Aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen) verwijst veel vaker naar zaken dan de eerder genoemde voornaamwoorden, hoewel die en deze ook naar personen kunnen verwijzen. Welke vorm je kiest, hangt af van het woord waar het voornaamwoord bij hoort. Bij een de-woord gebruik je die of deze, bij een het-woord dit of dat. Daarnaast zijn er nog minder gebruikelijke vormen als degene, datgene en zulk(e).
Vragend voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord noemen we meestal kortweg vraagwoord. Het gaat om de woorden wie, wat, welk(e), wat voor (een). Het vraagwoord hoe is geen voornaamwoord, maar een bijwoord, en waarom is een voornaamwoordelijk bijwoord. Ook de formele woorden wiens en wier zijn vragende voornaamwoorden. Het zijn de bezitsvormen van zelfstandig gebruikt wie. Vroeger was wiens de enkelvoudige, mannelijke vorm en werd wier gebruikt bij vrouwen in het meervoud, maar tegenwoordig wordt voor alle gevallen meestal wiens gebruikt. Nog gewoner is natuurlijk van wie.
Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord (relatief pronomen) staat aan het begin van een betrekkelijke bijzin. Het verwijst naar een woord of zin uit de hoofdzin – het antecedent. De vorm van het betrekkelijk voornaamwoord hangt af van het antecedent. Lastig is vaak dat hierbij een groot verschil is tussen spreek- en schrijftaal.
Onbepaald voornaamwoord
Het onbepaald voornaamwoord geeft aan dat het aantal van iets onbekend is. Voorbeelden zijn iedereen, iets, iemand, sommige. Verschillende grammaticaboeken hanteren nogal verschillende definities van het onbepaalde voornaamwoord en van welke vormen erbij horen. Ik baseer me meestal op de ANS.
Oefenen in de les
De voornaamwoorden kom je in methodes in verschillende volgordes tegen. De eerste zijn meestal het persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord. Je kunt gerust je methode volgen voor de volgorde van de behandeling. Het vragend voornaamwoord wordt, zoals gezegd, meestal niet als voornaamwoord, maar als vraagwoord behandelt, en komt dan ook al vroeg aan bod. Cursisten leren immers al snel vragen maken.
Het kan voor cursisten prettig zijn om een overzichtje te hebben waarin het persoonlijk, bezittelijk en wederkerend voornaamwoord samen staan. Ze kunnen dan vaak makkelijker onthouden bij welke persoon welke vorm hoort.
Lastig zijn ook voor gevorderde cursisten het aanwijzend en het betrekkelijk voornaamwoord. Dat heeft vooral te maken met de nauwe relatie met het juiste lidwoord. Het is dus belangrijk om je cursisten vanaf het begin te wijzen op de juiste lidwoorden en ze die zo veel mogelijk te laten oefenen.