Woordsoorten: het voorzetsel

woordsoorten voorzetsel

Wat zijn voorzetsels?

Voorzetsels maken eigenlijk deel uit van een wat grotere groep woorden, die de ANS adposities noemt. Dat zijn voorzetsels (in de tas), achterzetsels (de berg op), omzetsels (naar zijn auto toe), voorzetseluitdrukkingen (op grond van), en sommige partikels (Ik blijf vandaag binnen). Voor in NT2-lessen is het duidelijk genoeg om deze hele groep met de term voorzetsel aan te duiden. De internationale term is prespositie. In deze lestip gaat het om de voor- en achterzetsels.

Gebruik en betekenis

Voorzetsels maken meestal deel uit van een grotere woordgroep, waar meestal ook een zelfstandig naamwoord in zit. Waar deze groep in de zin staat, hangt van de grammaticale functie van de woordgroep. Deze voorzetselgroepen kunnen overigens ook goed helemaal aan het eind van een zin staan, nog na het tweede werkwoord.

Veel voorzetsels geven een tijd of locatie aan, denk aan woorden als in, naast, achter, vanaf, over en gedurende. Maar er zijn ook allerlei andere mogelijkheden, zoals een middel (met een blauwe pen), een omstandigheid (zonder geld) of causaliteit (dankzij een goede voorbereiding). Voorzetsels kunnen dus heel verschillende betekenissen hebben. Vaak is het bovendien zo dat één voorzetsel op verschillende manieren gebruikt kan worden. Kijk bijvoorbeeld naar op in de volgende zinnen.

  • De vaas staat op de tafel. (locatie)
  • Ik ben jarig op 16 juni. (tijd)
  • Binnen lopen zij altijd op sokken. (hoedanigheid)
  • We wachten al een uur op je. (voorzetselvoorwerp, geen duidelijke betekenis)

Voorzetsel en achterzetsel

Sommige voorzetsels kunnen ook ná het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen staan, als achterzetsel. Meestal geven ze dan een richting aan, maar ze kunnen ook een plaats of tijd aanduiden. Soms lijkt een zin zowel met voor- als met achterzetsel te kunnen, maar meestal is er dan een (subtiel) betekenisverschil. Bij het achterzetsel zit bijna altijd een richtingelement. Als het om tijd gaat, geeft een achtervoegsel aan dat iets regelmatig gebeurt of langdurig is. In de ANS staat ook een mooi overzicht van betekenisverschillen tussen voor- en achterzetsels.

  • De jongens lopen in het bos. (voorzetsel, locatie)
  • De jongens lopen het bos in. (achterzetsel, richting)
  • Ben je eenmaal over de grens, dan kun je genieten van het mooie landschap. (voorzetsel, locatie)
  • Ben je eenmaal de grens over, dan kun je genieten van het mooie landschap. (achterzetsel, locatie, maar wel met referentie aan de route)
  • Veel kinderen zitten de hele dag door op hun telefoon. (achtervoegsel, tijd)

Op zoek naar werkvormen?

In de e-learning Grammatica voor NT2-docenten staat de informatie van deze website gegroepeerd op onderwerp. Bovendien staan bij elk onderwerp een of meer werkvormen uitgelegd – vaak met concrete oefeningen die je zó kunt overnemen.

Meer taal?

De nieuwsbrief voor NT2-docenten verschijnt elke week: zo krijg je elke week een nieuwe lestip! In de maandelijkse nieuwsbrief van AV Taaltraining lees je alles over mijn andere activiteiten.

Naam(Vereist)
Welke nieuwsbrieven wil je krijgen?(Vereist)
Algemene Voorwaarden en Privacybeleid(Vereist)
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.