Zij heeft van de zon liggen genieten

De werkwoorden hangen, staan, liggen, lopen en zitten gebruik je niet alleen om een positie aan te geven, maar ook als variant op de aan het-constructie. Je geeft dan ook de fysieke toestand aan van het onderwerp van de zin. Hangen is een beetje een uitzondering. De betekenis hiervan is eigenlijk altijd vrij letterlijk, terwijl die van bijvoorbeeld zitten vaak veel vager is. Hangen heeft dan ook meestal geen mens als onderwerp (al komt dat wel voor), en het gedraagt zich vaak anders dan de andere werkwoorden in deze groep – met name als het gaat om het gebruik van te.

Presens

In het presens is in deze constructie het positiewerkwoord de persoonsvorm; het tweede werkwoord, waarmee je zegt wát het onderwerp precies doet, is een infinitief met te. Dit staat aan het eind van de zin, maar een voorzetselbepaling kan er eventueel achter komen.

  • De was hangt op zolder te drogen.
  • Zij loopt te zingen in het park.
  • Ik zit aan mijn project te werken.
  • Zij ligt van de zon te genieten.
  • Hij staat al een uur op de bus te wachten.

Als het positiewerkwoord zelf een infinitief is, komt er geen te.

  • We kunnen tot heel laat buiten blijven zitten.
  • Ze gaan in het park liggen zonnen.
  • Hij blijft aan tafel zitten werken.
  • De jongen blijft in bed liggen lezen.

Er zijn ook zinnen waarin te facultatief is. Bijvoorbeeld in bijzinnen, als lopen, liggen, staan of zitten in het meervoud staat. Een ander geval is als je een van de werkwoorden combineert met een persoonsvorm die óók te vereist. Je zegt dan meestal geen twee keer te. Bij hangen blijft te in deze gevallen staan.

  • Terwijl zij lopen (te) zingen, gaan wij aan het werk.
  • Als we hard zitten (te) werken, gaat de tijd snel.
  • Hij schijnt al een uur op de bus staan (te) wachten.
  • Terwijl de kleren hangen te drogen, doe ik een nieuwe lading was.

Perfectum

Het perfectum van zinnen met lopen, liggen, staan of zitten gebruik je geen voltooid deelwoord, maar een vervangende infinitief. Het gebruik van te is erg wisselend. Je kan het eigenlijk altijd weglaten, maar in de ene zin is dat gewoner dan in de andere. Bij hangen kan je – als de betekenis heel letterlijk is – wél een voltooid deelwoord gebruiken. Dat staat dan altijd na de infinitief. Als je hangen met een vervangende infinitief gebruikt, komt er wel te.

  • Zij heeft in het park lopen (te) zingen.
  • Ik heb aan mijn project zitten (te) werken.
  • Zij heeft van de zon liggen (te) genieten.
  • Hij heeft een uur op de bus staan wachten.
  • De was heeft op zolder te drogen gehangen.
  • De was heeft op zolder hangen te drogen.

Oefenen in de les

Dit komt natuurlijk niet allemaal in één keer in een les aan bod, maar in fases. Je begint, zo rond A2, met het presens, meestal als de constructie met aan het en de positiewerkwoorden op zich al bekend zijn. Je kunt dan uitleggen dat dit een variant daarop is. Geef eerst een aantal voorbeelden en laat dan je cursisten zelf ook veel zinnen maken. Eventueel kan je daarbij een praatplaat gebruiken.

Het perfectum komt pas veel later – op B2, als je de vervangende infinitief behandelt. Je kan daarbij deze werkwoorden opnemen als één van de werkwoorden waarbij dit fenomeen optreedt. Hangen hoort dan in het rijtje met twee mogelijkheden.

Meer taal?

De nieuwsbrief voor NT2-docenten verschijnt elke week: zo krijg je elke week een nieuwe lestip! In de maandelijkse nieuwsbrief van AV Taaltraining lees je alles over mijn andere activiteiten.

Naam(Vereist)
Welke nieuwsbrieven wil je krijgen?(Vereist)
Algemene Voorwaarden en Privacybeleid(Vereist)
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.