Wanneer gebruik je hen en wanneer hun?
Het gebruik van hen en hun is ook voor moedertaalsprekers erg lastig, zeker in spontaan taalgebruik. Dat komt vooral doordat de regel in de zeventiende eeuw is ingevoerd; het is dus niet een onderscheid dat van nature in onze taal in ontstaan. Het is bijzonder lastig om grammaticaregels op die manier in te voeren; denk ook aan de kwestie dan of als. Het is dus niet zo vreemd dat ook NT2-cursisten vaak niet weten of ze hen of hun moeten gebruiken.
Officiële regels
Hen gebruik je volgens de regels na een voorzetsel (Ik kijk naar hen, We nodigden hen uit voor het eten) en als lijdend voorwerp (Ik zie hen, Wij mijden hen). Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord (Dat is hun huis) en als meewerkend voorwerp (We geven hun een boek, De tranen sprongen hun in de ogen). Dat lijkt vrij eenvoudig, maar omdat we verder nooit verschil maken bij een lijdend of meewerkend voorwerp, is het in praktijk een stuk ingewikkelder. Met hen en hun kun je alleen naar mensen verwijzen. Op de website van Onze Taal staat een uitgebreide lijst met voorbeelden.
Alternatief: ze
Als alternatief voor hen en hun kun je ook ze gebruiken; ook in schrijftaal is een goed alternatief. Alleen in heel formele teksten is er een voorkeur voor hen en hun. Als je verwijst naar dieren, voorwerpen enz. is ze de enige mogelijkheid.
Oefenen in de les
Als je bij beginners de voornaamwoorden behandelt, ontkom je er natuurlijk niet aan dat je beide vormen moet noemen. Maar meer dan dat is ook echt niet nodig. Zeg gerust dat Nederlanders de regels ook niet kennen. Bij meer gevorderde cursisten kun je de regels uitleggen. Zeker in een cursus schrijfvaardigheid voor hogere niveaus (B2 of hoger) doe ik dat wel. Vertel er dan bij dat de regel vooral voor schrijftaal van belang is en niet voor spreektaal.
Als je echt wilt oefenen met de regels kun je bijvoorbeeld werken met invuloefeningen of je kunt voorbeelden halen uit de lijst van Onze Taal (zie hierboven). Geef die link vooral ook aan je cursisten, zodat ze kunnen opzoeken wat correct is. De kans dat ze de regel echt kunnen toepassen is niet zo heel groot. Bij cursisten die Duits spreken (of een andere taal waarin naamvallen nog actief gebruikt worden) heb je nog wel enige kans, omdat zij in elk geval in hun moedertaal gevoel hebben voor het verschil tussen de accusatief (lijdend voorwerp) en datief (meewerkend voorwerp).