Hoe werkt ’t kofschip eigenlijk?
Er zijn verschillende ezelsbruggetjes in omloop die je kunt gebruiken bij de uitleg van de werkwoordspelling: ’t kofschip, kofschiptaxietje, xtc-koffieshop en – in de NT2-wereld – soft ketchup zijn een paar voorbeelden. De overeenkomst tussen al deze woorden ken je misschien ook wel: de medeklinkers. Maar waarom nou juist deze? Daar is een heel simpele reden voor: de ch – f – k – p – s – t – x zijn de ‘stemloze’ medeklinkers. Dat wil zeggen dat je stembanden bij het uitspreken van die klanken niet meetrillen. Dat kun je voelen in het kuiltje onderaan je nek. Probeer het maar eens met de s en de z, bijvoorbeeld.
Stemloze en stemhebbende medeklinkers
In het Nederlands hebben klanken de neiging om zich aan elkaar aan te passen (een verschijnsel dat ‘assimilatie’ wordt genoemd). Dat kun je horen in de onvoltooid verleden tijd (het imperfectum): je zegt strafte en miste naast beloofde en reisde. Oftewel: je hebt twee stemloze of twee stemhebbende medeklinkers naast elkaar (beloofde en reisde spreek je uit met een v en een z – luister maar eens goed). Daaruit volgt dus dat je na de stemloze medeklinkers uit ’t kofschip in de verleden tijden een t krijgt, en na de overige stemhebbende medeklinkers een d.
Voor de volledigheid: bij het helemaal juist spellen van de verleden tijden spelen nog een paar spellingregels mee.
Oefenen in de les
Werkwoordspelling is een van de belangrijkste onderdelen van de Nederlandse spelling, omdat het veel mensen erg opvalt als iemand daar fouten mee maakt. Een groot voordeel voor NT2-cursisten is – mijns inziens – dat ze als volwassenen de regels leren, waardoor ze die vaak beter onthouden dan Nederlanders die ze (alleen) op de basisschool hebben geleerd. Maar een groot nadeel is dan weer dat het voor NT2-cursisten eigenlijk niet te doen is om te horen of je reisde of reiste zegt. Ze zullen het dus erg van de regels moeten hebben.
Herhaling is ook hierbij, net als bij alles wat met taalverwerving te maken heeft, ontzettend belangrijk. Leg de regels duidelijk uit als je de voltooide tijden behandelt, en herhaal die gerust als je een groep op A2, B1 of zelfs B2 hebt. Soms valt het kwartje pas later.
Wat werkvormen die je kunt gebruiken:
- Dictee. Begin met de ‘makkelijke’ werkwoorden, waaraan je (door de aanwezigheid van ge-) direct kunt horen dat het een voltooid deelwoord is, of waarbij je geen rekening hoeft te houden met de z-s- en v-f-wisseling, zoals werken, missen, klappen, enz. Als dat goed gaat, kun je ook moeilijkere werkwoorden gebruiken of hele zinnen als dictee geven.
- Een quizje: welke vorm is juist gespeld?
- De juiste vorm in een zin laten invullen.
- Zoek de fout. Een tekst of aantal zinnen voorleggen waarin je expres fouten hebt gemaakt. Wie kan ze allemaal vinden?
- Zinnen (schriftelijk) laten omzetten van tegenwoordige tijd naar verleden tijd.
- Tekst laten schrijven over het verleden.