De dubbele punt komt vooral voor bij opsommingen en citaten, maar ook in enkele andere situaties. Voor NT2-cursisten zijn vooral de eerste twee van belang.
Opsommingen
Voor een opsomming staat meestal een dubbele punt, zowel bij een opsomming in de lopende zin als bij een opsomming die onder elkaar staat. Als de inleidende zin de / het volgende of als volgt bevat, eindigt deze met een punt. De delen van de opsomming eindigen op een puntkomma, vraagteken of punt.
- Neem deze documenten mee: een geldig identiteitsbewijs, het aanvraagformulier en het toestemmingsformulier.
- De woning voldoet aan al uw wensen:
- Hij heeft drie slaapkamers.
- Hij ligt in een rustige wijk.
- Hij heeft een balkon.
Citaten
Alleen bij een letterlijk citaat, in directe rede, gebruik je een dubbele punt. Dat doe je ook als je iemands gedachten opschrijft.
- Hicham vraagt: ‘Hoe laat begint de vergadering?’
- Sabine wil weten hoeveel mensen er naar het feest komen.
- Ik dacht: laat ik alvast beginnen.
Andere situaties
Er zijn een paar andere situaties waarin je een dubbele punt gebruikt:
- bij een verklaring, toelichting, omschrijving of uitleg
- Nu weet ik het zeker: ik ga volgend jaar studeren.
- De dagen worden langer en het wordt warmer: de lente komt eraan.
- als deelteken in sommen en bij verhoudingen
- 56 : 7 = 8
- Deze kaart heeft een schaal van 1 : 100
Bij tijdstippen gebruik je een gewone punt: De les begint om 9.30 uur.
Hoofdletter
In sommige situaties komt er na de dubbele punt een hoofdletter. Dat is het geval als het eerste woord na de dubbele punt altijd een hoofdletter krijgt, bij een letterlijk citaat en bij een opsomming in hele zinnen. In andere gevallen komt er een kleine letter.
Oefenen in de les
In praktijk zijn zoals gezegd vooral de citaten en opsommingen voor cursisten van belang. Het is dus handig om die zeker te behandelen. De andere gevallen kun je benoemen als je ze tegenkomt in een schrijfopdracht. Dat is wel pas nodig op hogere niveaus. Je kunt je cursisten bijvoorbeeld opsommingen laten maken of een verhaaltje laten schrijven waarin ze de directe rede en indirecte rede moeten gebruiken – door beide vormen naast elkaar te laten oefenen, kun je goed het verschil in gebruik van leestekens laten zien.