Tag: woordkeuze
Woordsoorten: het voorzetsel
Voorzetsels geven vaak een locatie of tijd aan, maar kunnen ook vagere betekenissen hebben. Sommige kunnen ook als achterzetsel gebruikt worden. De betekenis verandert dan licht.
Woordsoorten: het voornaamwoord
Voornaamwoorden zijn een grote groep woorden die allemaal verwijzen naar een persoon of zaak. Er zijn veel verschillende voornaamwoorden.
‘Heel’ of ‘veel’ anders?
Meestal is ‘heel’ anders juist. ‘Heel’ is een bijwoord dat je met een stellende trap of een bijvoeglijk naamwoord combineert. ‘Veel’ combineer je met een vergrotende trap of met ’te’.
We nodigden hen / hun uit voor het eten?
‘We nodigden hen uit voor het eten’ is juist. Meer over het gebruik van hen en hun lees je in deze lestip.
Gebruik van ‘jouw’, ‘jou’, ‘jij’ en ‘je’
Het gebruik van de woorden ‘jouw’, ‘jou’, ‘jij’ en ‘je’ is vaak lastig. Welke vorm je gebruikt hangt af van grammaticale functie en nadruk.
U of zich?
In veel zinnen kun je zowel u als zich als wederkerend voornaamwoord gebruiken, maar soms is er een voorkeur voor een van beide vormen.
Zich of zichzelf?
Bij verplicht wederkerende werkwoorden gebruik je meestal ‘zich’ bij toevallig wederkerende werkwoorden ‘zichzelf’.
Aanwijzend voornaamwoord
‘Die’, ‘deze’, ‘dit’ en ‘dat’ zijn allemaal aanwijzend voornaamwoord. Wanneer gebruik je welk woord? En hoe oefen je daarmee met je cursisten?
Hoeven of moeten?
Het gebruik van hoeven en moeten in negatieve zinnen is niet zo makkelijk uit te leggen. Het verschil is subtiel, en soms kan het allebei.
‘Niet’ of ‘geen’ voldoende geld?
Zeg je ‘Ik heb niet voldoende geld’ of ‘Ik heb geen voldoende geld’?